zondag 13 juni 2010

Wapenepitafen in Tallinns Domkerk, meesterlijk houtsnijwerk

(Epitaph coats of arms  in the Tallinn Cathedral, Estonia; English summary at the bottom)

 Wapenepitafen in het koor van de kerk

Tijdens een weekje in Tallinn (Estland) bezocht ik daar in mei de Domkerk (Toomkirik) met zijn prachtige rouwwapens.  In de Middeleeuwse domkerk op Toompea, de bovenstad van het oude Tallinn, hangen er vijfenzeventig aan de muur. Bijzonder dat deze symbolen van de adellijke heerschappij over Estland de Sovjet bezetting hebben overleefd. De wapenepitafen staan in dezelfde traditie als de rouwborden die we kennen uit Nederlandse kerken. Ze werden opgehangen ter nagedachtenis aan een overledene.  Ik kocht een catalogus met afbeeldingen van alle wapens. Zo kon ik ze thuis nog eens rustig bestuderen.

Het gebruik om rouwwapens op te hangen komt in Estland in zwang in de zeventiende eeuw. Ook van andere Estse plaatsen zijn ze bewaard gebleven. In de context van Toompea en de functie van de Domkerk waren het objecten van de vooraanstaande leden van de Estse Ridderschap. Die bestuurde het grondgebied van het huidige Estland vanaf het eind van de Middeleeuwen tot de opheffing van de Ridderschap in 1920. Veel Estse adellijke grootgrondbezitters verbleven in de zomer op hun landgoederen en in de winter in Tallinn, in het bijzonder in Toompea, rond de Domkerk.

De wapenepitaaf bestond in de begintijd uit twee eenvoudig vormgegeven onderdelen: een wapenschild met daaronder een bord met tekst. Ze waren van hout en bevestigd op een lat. Tijdens de begrafenis werd hij meegedragen en daarna opgehangen in de kerk. Deze tweeledige basis zien we terug in de benaming die men voor dit rouwwapen hanteert. Het bord met tekst is de eigenlijke epitaaf: het grafschrift, een tekst die de dode in herinnering houdt.

Wapenepitaaf voor Fabian Üxküll (1633-1687)

Om wapenschild en epitaaf groeide in de loop van de zeventiende eeuw een uitgebreide constructie. Rond het schild kregen de onderdelen van het volledige wapen een plaats: helm, helmteken, dekkleden, schildhouders enzovoort. Dit werd verder uitgebreid met wapenschildjes van de voorouders en allegorische figuren als ‘Fama’ (roem) en ‘Tempus’ (tijd). In dit deel van de wapenepitaaf is de aandacht vooral gericht op de verbinding van de overledenen met zijn voorouders, te laten zien waaruit hij voortkwam.  De voorouderlijke wapenschildjes zijn aangebracht op takken die om het hoofdschild gebogen zijn. In een kleine aantal gevallen heeft men ervoor gekozen de kwartieren op afzonderlijke ‘palmboompjes’ aan te brengen die naast of boven de wapenepitaaf werden geplaatst, een voor de vaderlijke kwartieren en een voor de moederlijke kwartieren.  Bij de wapenepitafen met 32 kwartieren (wapens van de bet-betovergrootouders) was men hiertoe wel gedwongen omdat de ruimte rond het hoofdschild te klein was voor het grote aantal schildjes. Enkele wapenepitafen zijn omgeven door 8 of 16 losse kwartierwapens (met helm, helmteken en dekkleden, waaronder een bordje met de naam van de betreffende voorouder).

Twee palmbomen met elk acht kwartieren, van vaders en moeders zijde
(van Fabian Üxküll 1676-1700) 


Het eigenlijke epitaaf, het grafschrift, is op de persoon van de overledene gericht. Het geeft zijn naam, data van geboorte en overlijden en uitgeoefende functies. Dit onderdeel van de wapenepitaaf is vaak omgeven door objecten die het militaire leven van de overledene symboliseren: helm, handschoenen en trofeeën (zwaarden, vaandels, knotsen speren, hellebaarden,trommels, bazuinen enz.).

Rond 1700 bereiken de wapenepitafen de meest uitgebreide vorm en zijn zij het grootst, tot wel drie en een halve meter hoog. De inhoud, de barokke vormgeving en het rijke houtsnijwerk sluiten goed aan bij de wapenepitafen in Zweden in dezelfde periode. De helft van de rouwwapens in de domkerk van Tallinn is gemaakt in de Zweedse tijd, tussen 1684 (toen de kerk door brand verwoest werd) en 1710 (toen het Estse grondgebied onder Russische heerschappij kwam).

In de Russische tijd worden er minder wapenepitafen opgehangen. Ze zijn eenvoudiger van vormgeving, met minder elementen, niet meer zo groot en ze concentreren zich meer op de persoon van de overledene.  Kwartierwapens komen nog maar een enkele keer voor. De laatste twee wapenepitafen zijn gemaakt voor edelen die in 1907 zijn overleden. Van de kleine honderd die aan het begin van de twintigste eeuw in de kerk hingen is nu driekwart nog over.

Vergelijken we de Estse wapenepitafen met de Nederlandse rouwborden dan zijn er opmerkelijke verschillen. In de eerste plaats weerspiegelen de maatschappelijke verhoudingen ter plaatse zich in in de personen waarvoor rouwwapens werden gemaakt. De Estse wapenepitafen zijn alleen voor de adel vervaardigd  en bovendien uitsluitend voor mannen. De Nederlandse rouwborden zijn er ook vooral voor de maatschappelijke bovenlaag, maar dat zijn zowel adellijke als patricische families, afhankelijk van de lokale situatie. Bovendien zijn ze er zowel voor mannen als vrouwen.
De Estse rouwwapens hebben altijd een ´epitaaf´, met informatie over de overledene. In veel van de Nederlandse rouwborden ontbreekt dit helemaal en moet je het doen met het ‘obiit’ (hij/zij is overleden) met de datum van overlijden. 
Daarnaast zijn er opvallende verschillen wat betreft de vormgeving. De Nederlandse rouwwapens heten niet voor niets rouwborden. Het zijn meestal beschilderde panelen. De Estse wapenepitafen zijn door het gebruik van veel houtsnijwerk opener en meer driedimensionaal van karakter.
Een ander opvallend verschil is de continuïteit van het gebruik in Estland (dat wil zeggen in ieder geval in Tallinn) , tot het begin van de twintigste eeuw. In Nederland komt een abrupt einde aan het gebruik wapenborden in de kerken te hangen als ze in de Bataafse tijd (in 1795 en 1798) uit de kerken verwijderd worden. Na de Franse tijd zijn er nog wel wat oude wapenborden teruggehangen en wat nieuwe gemaakt, maar het aantal bleef vergeleken met de populariteit in de zeventiende en achttiende eeuw beperkt.

Zo helpt het kijken ‘over de grens’, naar het gebruik van rouwwapens elders, tot een beter zicht op het bijzondere karakter van de Nederlandse rouwborden.



Summary


Being in Tallinn with my choir last May, for a sightseeing week with choral interludes, I had the opportunity to visit the medieval cathedral (Toomkirik) with its funeral heraldry. Visiting the church you will find seventy five epitaph coats of arms there, hanging on the wall. They surprisingly survived the Soviet era.They are in the same tradition of funeral heraldry as the Dutch mourning boards and the British hatchments.

In Estonia the tradition of eptitaph coats of arms started at the beginning of the seventeenth century. In the context of Toompea, the old upper town of Tallinn, and the function of the cathedral, they were objects of the Estonian knighthood. The nobility had a predominant position in Estonia up to 1920,
when the Knighthood was dissolved.

From the beginning the epitaph coats of arms consisted of two basic parts: the armorial shield and the actual epitaph, a text commemmorating the deceased. Both elements were attached to a slat, carried during the funeral and hung in the church afterwards. During the seventeenth century the iconographical program of the epetitaph coats of arms was enlarged: other elements of the heraldic achievement were added to the shield, next to allegorical objects such as ´Fama´ or ´Tempus´ and the ancestral coats of arms. The heraldic part of the epitaph coat of arms concentrated on the image of the family, wher as the actual epitaph concentrated on the deceased person. It was surrounded by trophees, symbolizing his military life.

The largest epitaph coats of arms, more than ten feet high, were created around 1700. They show in their design and the use of woodcarving similarity  with the Swedish epitaph coats of arms. Part of the Estonian territory was under Swedish rule by then. Half of the still existing epitaphs was made during the Swedish era, dating between 1684 (when the church interior was devastated by a fire) and 1710 (when Estonia came under Russian rule).In the Rusian era the design became simpler, concentrating less on the family history and more on the person.

Comparing the Estonian epitaph coats of arms to the Dutch mourning boards, we see a couple of differences. They both reflect the societies in which they were created. The Estonian epitaphs were exclusively made for the nobility and for men, where as the Dutch mourning boards were made for both men and woman, for members of the nobility as well as for patricians (depending on the local situation).

The actual epitaph part is very often absent in the Dutch mourning boards.  In a lot of cases they only give the date of death of a person, preceded by ´obiit´ (he or she died) and his or her name is absent.

Other striking differences are design and use of material. The Dutch moarning boards are rather flat, consisting of a painted panel, with sometimes elements of wood carving. The Estonian epitaphs are more open and three dimensional, with an important place for elements carved in wood.

In the Netherlands the widespread use of hanging mourning boards in churches stopped when in 1795 and 1798 they had to be removed, as not matching the idea of equality. After the French era the use of mourning boards was not really restored. Some of the old boards were placed back, and a very small number of new ones was created. In Estonia the use continued up to the beginning of the twentieth century. The youngest one in the Tallinn church is from a person who died in 1907.